Per eind januari 2015 is er een einde gekomen aan een lange periode van strikt Nederlands betalingsverkeer.

Al het betalingsverkeer is nu op Europese leest geschoeid, want de Nederlandse betaalmarkt is onderdeel geworden van de Europese Single Euro Payments Area (SEPA). De Nederlandse ervaringen leren dat samenwerking, open infrastructuren en overleg kunnen helpen bij de samensmelting van de nationale betaalmarkten tot een Europese markt.

Innovatief betalingsverkeer

Op 1 augustus 2014 kwam er met de overgang naar IBAN een eind aan de Nederlandse overboekingen en incasso’s. Dit jaar is er ook een einde gekomen aan de verwerking van de andere strikt Nederlandse betalingen, zoals die met de Chipknip. Dit stopzetten van de nationale infrastructuur markeert het einde van een historisch tijdperk van bijna 100 jaar Nederlands giraal betalingsverkeer. In de tweede helft van de vorige eeuw werd de Nederlandse betaalmarkt vooral gekenmerkt door een mix van concurrentie en samenwerking tussen twee gescheiden systemen: de Postcheque- en Girodienst (PCGD) en de banken van de BankGiroCentrale (BGC). De PCGD (later Postbank, nu onderdeel ING Bank) werd door de overheid in 1918 opgericht om het girale betalingsverkeer te bevorderen. De BGC (later Interpay, nu Equens) werd in 1967 door de banken opgericht voor de geautomatiseerde verwerking van hun onderlinge betalingsverkeer.

Door verschillen in standaarden en verwerkingswijzen was het betalingsverkeer tussen de PCGD en de BGC-banken minder efficiënt en traag. Al in 1975 riep Minister van Financiën Wim Duisenberg de banken omwille van efficiency op die obstakels te verwijderen en te komen tot een uniform systeem, tot een Nationaal Betalingscircuit. Een technisch én commercieel complex proces, dat pas ruim twintig jaar later werd voltooid. Vanuit gebruikersoptiek ontstond zo een uniform en efficiënt systeem met gelijke doorlooptijden. Ook werd hiermee het gastgebruik bij geldautomaten compleet. Klanten van de toenmalige Postbank konden nu ook bankbiljetten opnemen bij geldautomaten van de andere banken (en andersom).

Toch zijn in dit krachtenveld tal van innovaties ontstaan. Van kartonnen ponskaarten tot gestandaardiseerde optisch leesbare overschrijvingsformulieren en acceptgiro’s tot online betaalopdrachten; van de girobetaalkaart (PCGD) en betaal- en eurocheque (banken) tot het massale pinnen, nu ook contactloos zonder pincode.

Belang van infrastructurele samenwerking

De succesvolle innovaties in Nederland vloeiden voort uit vergaande samenwerking tussen de concurrenten op de technische standaarden. Daartoe was soms wat druk van de autoriteiten nodig. Zo werd bij het pinnen al snel na de start mede door bemoeienis van DNB gekozen voor één standaard, één open systeem en één nationaal merk PIN zodat consumenten in iedere betaalautomaat op dezelfde wijze konden betalen. Er werd dus niet geconcurreerd op de technische standaard, zoals bij de Chipper (Postbank) en de Chipknip (Interpay) tien jaar later gebeurde. Dat heeft veel geld gekost en heeft het gebruik eerder afgeremd dan bevorderd. Een succes van recente datum is iDEAL, een Nederlandse vinding met een gemeenschappelijk standaard voor internetbetalingen, die nu worden verwerkt volgens de Europese standaard.

De Europese uitdaging

De nationale infrastructuur is nu vervangen door een Europese. Mogelijk gemaakt door Europese regelgeving wordt al het eurobetalingsverkeer in de EU verwerkt met dezelfde standaarden (zoals IBAN). In de Europese betaalmarkt zijn nationale verwerkers en banken niet langer afgeschermd van het buitenland. De uitdaging is nu de integratie van de nationale markten tot één concurrerende en innoverende markt met een hoge mate van efficiency op Europese schaal.

Nederlandse lessen

De Nederlandse ervaring leert dat het beter is in een vroeg stadium te streven naar samenwerking rond de techniek om te komen tot een open infrastructuur. Marktpartijen moeten de eigen markt niet meer afschermen, zij moeten zorgen dat hun systemen en producten grensoverschrijdend gebruikt kunnen worden. Dan kunnen bedrijven en consumenten ook voor hun betaaldiensten steeds vaker over de grens gaan shoppen.

Ook leert de Nederlandse ervaring het belang van overleg van aanbieders en gebruikers van betaaldiensten om de markt op weg te helpen en problemen op te lossen. Zoals het overleg van banken met benzinemaatschappijen en grootwinkelbedrijven om het pinnen 25 jaar geleden van de grond te krijgen en later om het verder te bevorderen. En het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), door DNB in 2002 op verzoek van Minister van Financiën Hans Hoogervorst ingericht. Onder DNB-voorzitterschap overleggen Nederlandse koepels van consumenten, bedrijven en banken over maatschappelijke vragen rond de veiligheid en efficiency van betalingsverkeer, zoals de betrouwbaarheid van het pinnetwerk.

In het Europees overleg kan de Euro Retail Payments Board (ERPB) de markt een duwtje geven. Dit is een Europees MOB van Europese koepels van stakeholders onder voorzitterschap van de ECB. Op de agenda staat het opruimen van obstakels die de integratie hinderen, zoals IBAN-discriminatie (het feit dat sommige bedrijven nog weigeren te incasseren vanaf buitenlandse rekeningen). Verder worden mogelijkheden onderzocht voor pan-Europees gebruik van innovaties, zoals real-time online, contactloos en mobiel betalen.

De mate waarin de Europese marktpartijen erin slagen om het betalingsverkeer gezamenlijk aan te pakken, bepaalt mede de mate waarin zij de vruchten van SEPA kunnen gaan plukken in de vorm van lagere kosten en meer betaalgemak.

Bron: DNB