De laatste decennia neemt de flexibilisering op de arbeidsmarkt steeds verder toe. Er zijn economische voor- en nadelen. De voordelen komen breed in de maatschappij terecht, maar de nadelen slaan relatief sterk neer bij de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt.

Er zijn oplossingen denkbaar die de nadelen van flexibel werk beperken. Het is daarbij een uitdaging om de werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en houdbaarheid van de welvaartsstaat niet te schaden. Mogelijke oplossingen zijn bijvoorbeeld het invoeren van meer regels voor flexibel werk, of het verkleinen van de verschillen tussen de kosten en risico’s van de verschillende arbeidsrelaties. Uiteindelijk gaat het hierbij om een politieke afweging. Dit staat in het vandaag verschenen onderzoek ‘Flexibiliteit op de arbeidsmarkt‘ van het Centraal Planbureau.

Elke oplossingsrichting heeft voor- en nadelen. Dat maakt de keuze niet eenvoudig. Zo kunnen meer regels worden ingevoerd om werkenden zonder een vast contract beter te beschermen, maar dan blijft de financiële prikkel om het vaste contract te vermijden bestaan. De kosten en risico’s die aan het vaste contract zijn verbonden, blijven dan immers gelijk. Voor het verminderen van de verschillen in kosten en risico’s tussen de verschillende arbeidsrelaties schetst het CPB twee varianten: een smalle en een brede.

In de smalle variant worden de kosten- en risicoverschillen afgebouwd door de baanbescherming en sociale zekerheid van (vaste) werknemers te versoberen. In deze variant kunnen de werkgelegenheid en het aantal vaste banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden vergroot. In een milde vorm hiervan worden kwetsbare groepen minder geraakt door een verlaging van het maximumdagloon (dit dagloon is de basis voor de berekening van o.a. de WW-uitkering) en een maximale transitievergoeding. De brede variant gaat naar een stelsel met meer uniforme regelingen voor arbeidsongeschiktheid, pensioen en scholing. Doordat alle werkenden dan onder deze regelingen vallen, nemen de verschillen tussen de soorten arbeidsrelaties af. In deze variant krijgen werkenden meer bescherming en verzekering. Daartegenover staat dat het voorkómen van onbeoogde instroom en daarmee kostenbeheersing lastig is. Er kan ook worden gekozen voor aparte regelingen voor zelfstandigen.

Op dit moment werken zes van de tien mensen op een vast contract. Tien jaar geleden waren dit er meer dan zeven. De stijging van flexibel werk zit vooral bij de lagere en middeninkomens. Jongeren verrichten relatief vaak flexibele arbeid, maar vinden uiteindelijk vaak alsnog een vaste baan. Ouderen en laag- en middenopgeleiden hebben ook steeds vaker een flexibel contract. Zij hebben vaker te maken met hogere werkloosheid, armoede en een hoge werkbelasting en volgen minder scholing dan werknemers met een vast contract.

Bron: CPB