
De mate waarin inflatie voelbaar is in de portemonnee, verschilt sterk per huishouden. Dit hangt samen met het bestedingspatroon, de flexibiliteit om dat aan te passen, en het aandeel van het inkomen dat opgaat aan vaste lasten. Vooral huishoudens met een lager inkomen blijken veel gevoeliger voor de effecten van inflatie. Waarom is dat zo?
Hoe wordt inflatie gemeten?
In de afgelopen jaren heeft Nederland te maken gehad met uitzonderlijk hoge inflatiecijfers, tot maar liefst 17,1% in september 2022. De inflatie is op dit moment nog steeds boven het streefpercentage van 2%.
In Nederland wordt inflatie berekend op basis van de ‘Geharmoniseerde Consumentenprijsindex (HICP). Deze index volgt de prijsontwikkeling van een standaardpakket goederen en diensten dat gemiddeld wordt aangeschaft door huishoudens. Als de prijs van dit mandje stijgt ten opzichte van een jaar eerder, spreken we van inflatie. Centrale banken zoals De Nederlandsche Bank gebruiken deze cijfers om hun monetair beleid af te stemmen op de Europese inflatiedoelstelling van 2%.
Gemiddelde cijfers zeggen niet alles
Hoewel het inflatiecijfer gebaseerd is op een gemiddeld pakket producten en diensten, verschilt de daadwerkelijke impact per huishouden. Laagbetaalde huishoudens besteden een groter deel van hun inkomen aan vaste lasten zoals huur en energie, terwijl hogere inkomens relatief meer uitgeven aan luxe uitgaven zoals vakanties of uitgaan.
Uit een studie van het Centraal Planbureau blijkt dat de vaste en noodzakelijke kosten voor vrijwel alle huishoudens zijn gestegen tussen 2019 en 2023. Toch zijn de inkomens gemiddeld sterker gestegen, waardoor het aandeel van deze lasten in het totale inkomen is afgenomen. Dit laat zien dat het algemene inflatiecijfer een versimpeld beeld geeft van een complex werkelijkheid.
Uitgavenpatronen beïnvloeden de beleving van inflatie
De uitgavenstructuur verschilt per inkomensgroep. De 20% laagste inkomens besteden bijvoorbeeld meer dan een derde van hun inkomen aan woonlasten, terwijl dit bij de top 20% minder dan een kwart is. Daarnaast kiezen huishoudens binnen dezelfde productcategorieën soms voor goedkopere alternatieven, zoals huismerken in plaats van A-merken, wat leidt tot uiteenlopende prijsontwikkelingen die niet altijd terugkomen in het gemiddelde inflatiecijfer.
Uit een analyse van de Europese Centrale Bank blijkt dat in Nederland huishoudens met lagere inkomens tussen 2014 en 2018 sterker geconfronteerd werden met stijgende prijzen in supermarkten dan huishoudens met hogere inkomens. Verschillen in winkelkeuze, leveranciers en koopgedrag zorgen ervoor dat inflatie niet voor iedereen gelijk uitpakt, zelfs bij dezelfde producten.
Van kleine verschillen tot scherpe contrasten
Begin 2021 was het verschil in ervaren inflatie tussen inkomensgroepen nog beperkt. Maar zodra de inflatie medio 2021 begon te stijgen, werden die verschillen merkbaarder. In het begin van 2022 betroffen de grootste prijsstijgingen met name goederen die vaker door hogere inkomens worden gekocht, zoals auto’s en meubels.
Later in datzelfde jaar verschoof het zwaartepunt naar prijsstijgingen van producten die juist essentieel zijn voor lagere inkomens, zoals energie en voeding. Hierdoor werden juist deze groepen relatief harder getroffen door de oplopende inflatie.
Stijgende energiekosten als katalysator
De forse stijging van energieprijzen maakte de impact van inflatie voor huishoudens extra zichtbaar. Doordat energiecontracten vaak een langere looptijd kennen, trad het effect vertraagd op. Maar tussen 2020 en 2023 nam het aandeel van het besteedbaar inkomen dat de 20% laagste inkomens aan energie besteedden toe van 6% naar 7%. Bij hogere inkomens steeg dit aandeel eveneens, maar minder sterk.
Indirecte belastingen vergroten het verschil
Hoewel in 2022 het verschil in inflatie over het hele jaar relatief klein was tussen inkomensgroepen, verschilde de feitelijke impact aanzienlijk. In 2023 en 2024 namen de verschillen weer af, maar de recente verhoging van tabaksaccijnzen zorgt opnieuw voor een verschil: tabak valt onder de categorie voeding binnen de inflatiemeting, en lagere inkomens besteden relatief meer aan deze categorie. Hierdoor vallen inflatiecijfers voor deze groep hoger uit, zelfs als ze in werkelijkheid niet meer consumeren.
Beperktere keuzemogelijkheden bij lage inkomens
De mate waarin een huishouden kan inspelen op prijsstijgingen speelt een grote rol. Hogere inkomens hebben doorgaans meer ruimte om uitgaven aan te passen, bijvoorbeeld door goedkopere alternatieven te kiezen of luxe uitgaven tijdelijk te schrappen. Voor huishoudens met lage inkomens is die flexibiliteit beperkter, omdat zij relatief meer kwijt zijn aan noodzakelijke uitgaven. Dit maakt het lastiger om prijsstijgingen op te vangen.
Financiële stress en beperkte buffers
Uit een onderzoek van De Nederlandsche Bank blijkt dat bijna één op de drie huishoudens met lage inkomens stress ervaart door prijsstijgingen. Bij hogere inkomens is dit slechts één op de zeven. Ook financiële weerbaarheid speelt een rol. Huishoudens met beperkte spaargelden hebben minder mogelijkheden om tijdelijke financiële tegenvallers op te vangen. Volgens het Nibud beschikt meer dan een kwart van de Nederlanders over minder dan €2.500 spaargeld, en spaart één op de acht helemaal niet.
Inflatie raakt iedereen, maar niet op dezelfde manier
Inflatie is meer dan een gemiddeld percentage. Het zegt weinig over de werkelijke gevolgen voor afzonderlijke huishoudens. Verschillen in inkomens, uitgavenpatronen, leeftijd en regio zorgen voor uiteenlopende ervaringen. In periodes van economische onzekerheid, zoals de energiecrisis, worden die verschillen bovendien groter.
Achter het inflatiecijfer schuilen talloze persoonlijke verhalen over financiële kwetsbaarheid en veerkracht. Voor professionals in de financiële sector is het belangrijk deze nuance te herkennen en in beleid of dienstverlening mee te nemen.
Bron: DNB