De Afdeling advisering van de Raad van State heeft de regering geadviseerd om het wetsvoorstel voor een huurbevriezing bij woningcorporaties voor de jaren 2025 en 2026 niet in te dienen bij de Tweede Kamer. Dit advies werd op 2 juni 2025 openbaar gemaakt.

Voorstel tot huurbevriezing

Volgens het wetsvoorstel zouden de huren van sociale huurwoningen van woningcorporaties worden bevroren tot 1 juli 2027. Dit geldt voor zelfstandige en onzelfstandige woonruimten, woonwagens en standplaatsen binnen het sociale segment die in beheer zijn bij woningcorporaties. Particuliere sociale verhuurders vallen buiten deze regeling. Ook binnen de doelgroep van woningcorporaties zijn bepaalde huurdersgroepen uitgezonderd van de maatregel.

Snelheid ten koste van kwaliteit

Het wetsvoorstel is opgesteld naar aanleiding van een coalitieafspraak tijdens de besprekingen van de Voorjaarsnota. Volgens de Raad van State is het voorstel onder grote tijdsdruk tot stand gekomen, waardoor essentiële stappen in het wetgevingsproces zijn overgeslagen. Dit komt de kwaliteit van de wetgeving niet ten goede. Een degelijke voorbereiding vereist een grondige analyse van het probleem en inbreng van relevante kennis en belangen, inclusief afweging van mogelijke alternatieven.

Beleidsvoorstel mist heldere onderbouwing

De analyse van het achterliggende probleem wordt door de Raad van State als onvoldoende beoordeeld. Het wetsvoorstel maakt niet duidelijk welk specifiek probleem wordt aangepakt, wie daarvan de dupe is, en op basis van welke gegevens een ingreep vanuit de overheid gerechtvaardigd zou zijn. Hierdoor ontbreekt een heldere onderbouwing van de gekozen aanpak via een huurbevriezing.

Ongelijke behandeling van huurders

Een belangrijk punt van kritiek is dat het voorstel alleen betrekking heeft op huurders bij woningcorporaties, terwijl sociale huurders bij andere verhuurders wel een huurverhoging tegemoet kunnen zien. Dit leidt tot ongelijke behandeling van vergelijkbare groepen. De motieven hiervoor – waaronder juridische verschillen en praktische uitvoeringsbelemmeringen – worden als ontoereikend beschouwd om het onderscheid te rechtvaardigen. Daarmee is het voorstel in strijd met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Gevolgen voor financiële positie woningcorporaties

De huurbevriezing resulteert in structureel lagere inkomsten voor woningcorporaties, oplopend tot circa 1,5 miljard euro per jaar. Deze inkomstenderving wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd, wat leidt tot financiële druk bij veel corporaties. Door het gebrek aan structurele compensatie is er volgens de Raad van State geen sprake van een gebalanceerde belangenafweging. Dit brengt mogelijke schendingen van het eigendomsrecht met zich mee.

Impact op de volkshuisvesting

De voorgestelde maatregel heeft directe gevolgen voor de investeringscapaciteit van woningcorporaties. Zo wordt geschat dat 85.000 geplande nieuwbouwwoningen niet zullen worden gerealiseerd en 365.000 woningen niet worden verduurzaamd. Onderhoud en renovatie kunnen vertraging oplopen en sommige corporaties zouden vastgoed moeten afstoten. Deze effecten staan haaks op de doelstellingen van de overheid op het gebied van woningbouw en duurzaamheid, en zijn in strijd met de grondwettelijke plicht om te zorgen voor voldoende betaalbare huisvesting.

Eindoordeel van de Raad van State

De Raad van State adviseert terughoudendheid bij het invoeren van wetgeving die op korte termijn tot stand komt en grote maatschappelijke gevolgen heeft. Volgens het advies ontbreekt het wetsvoorstel aan de noodzakelijke onderbouwing, zorgvuldigheid en evenwichtigheid om als solide wetgeving te worden ingediend.

Bron: Raad van State – Advies huurbevriezing woningcorporaties