Sinds de aanslag van zelfmoordterroristen in de Verenigde Staten is terrorisme verheven tot een ideologische abstractie en als wereldwijde vijand gekwalificeerd. Als we "terrorisme" op een voetstuk plaatsen als de grootste bedreiging van de westerse beschaving, de democratie of "onze manier van leven", en er een oorlog van onbepaalde duur van maken, lopen we het risico dat belangrijke nieuwe kansen (tengevolge van de overgang van het industriële tijdperk naar het kennis en innovatietijdperk) onze neus voorbij gaan. Om terroristen te kunnen verslaan moet de aantrekkingskracht van hun extremistische ideologie worden geneutraliseerd. Het is dus niet alleen een militaire maar juist ook een intellectuele strijd.

Vooral de naoorlogse ingevoerde sociale vangnetten en andere ter bescherming opgerichte instellingen hebben ervoor gezorgd dat inwoners van de ontwikkelde landen tot de dag van vandaag werden verlost van de knagende gevoelens van onveiligheid en de angst die het politieke leven tussen 1914- 1945 zo heeft gedomineerd.

Angst is echter in westerse democratieën als een actief ingrediënt in de politiek teruggekomen. Angst voor terrorisme, maar ook en misschien wel verraderlijker, angst voor de onbeheersbare snelheid van de veranderingen, angst voor het verlies van werk, angst om in een tijd van steeds ongelijkere spreiding van middelen terrein aan anderen kwijt te raken, angst om de greep op omstandigheden en routines van het dagelijks leven te verliezen. En daar allemaal wellicht nog bovenuit leeft de angst dat het niet alleen voor onszelf steeds moeilijker wordt om ons leven richting te geven, maar dat ook de gezagsdragers de greep daarop zijn kwijtgeraakt.

Slechts weinig democratische regeringen kunnen de verleiding weerstaan om met die gevoelens van angst politiek hun voordeel te doen. We constateren een opleving van belangengroepen, politieke partijen en programma`s die op angst zijn gebaseerd: angst voor buitenlanders, angst voor veranderingen, angst voor open grenzen en een open communicatie, angst voor vrije uitwisseling van onwelkome meningen. De afgelopen jaren hebben dergelijke mensen en partijen het goed gedaan.

Onze hedendaagse cultus van economische vrijheid in combinatie met een toegenomen gevoel voor angst en onzekerheid kan tot een terugdringing van sociale voorzieningen en een minimum aan economische regulering leiden, maar dient dan wel samen te gaan met een professioneel bestuurlijk toezicht op communicatie, acties en opinie: "Chinees"kapitalisme, maar dan op zijn westers. Wat zijn dan de grenzen van de democratische staat? Wat is het juiste evenwicht tussen particulier initiatief en het algemeen belang, tussen vrijheid en gelijkheid? Wat zijn nog haalbare doelstellingen van een sociaal beleid, en waar wordt het bemoeizucht en schiet het zijn doel voorbij?
Waar moeten we precies het onvermijdelijke compromis tussen maximale particuliere rijkdom en minimale sociale wrijving plaatsten? Wat zijn de correctie grenzen tussen politieke en religieuze gemeenschappen en hoe kunnen we botsingen aan de grenzen tot een minimum beperken? Hoe moeten we de greep houden op eventuele conflicten als onderhandelingen niet meer mogelijk zijn?

Kortom, de politiek zal boven zich zelf moeten uitstijgen om die uitdagingen in een aansprekend perspectief te vertalen en de gezagsdragers moeten ervoor zorgen dat angst niet zal regeren.

Bron: www.creditexpo.nl