De financiële crisis domineert het maatschappelijke en politieke debat. Vrijwel iedereen is het er over eens dat vergaande hervormingen van het financiële systeem onvermijdelijk zijn. Meer "checks en balances" en betere risicomodellen, minder marktwerking, meer overheid via PPP constructies, het einde van het Angelsaksische model, vervanging van Bretton Woods? Het debat is nog in volle gang en de oplossingsrichtingen zijn nog niet uitgekristalliseerd. Wat wel steeds duidelijker wordt dat het 'standaardgeld' – van euro's tot yen – als betaalmiddel ongeschikt is geworden: in de loop van de jaren is het door verschillende oorzaken te schaars geworden. Bijna alle economische en sociale problemen in de wereld blijken hiervan een gevolg te zijn.

Wereldwijd wordt daarom hard gewerkt aan complementaire (aanvullende) geldsystemen: handelssystemen waarin de rol van ruil- en betalingsmiddel niet door gewoon geld wordt gespeeld.

Complementair geld begint met het besef dat het monopolie op het scheppen van betaalmiddel onzin is. Waarom zou je niet met een aantal partijen in het economisch verkeer af kunnen spreken om onderling iets anders dan geld als betaalmiddel te accepteren? Het bedrijfsleven doet dat zelf ook, kijk bijvoorbeeld naar het groeiend aantal toepassingen van Airmiles.

De opkomst van complementaire geldsystemen begon twintig jaar geleden in Canada met Lets, Local Exchange Trading Systems. In gemeenschappen werden lokale valuta uitgegeven waarmee onderlinge diensten werden verrekend. U repareert de auto van uw buurman en met de opbrengst aan lokale valuta betaalt u mij om uw huis te verven. Inmiddels zijn er wereldwijd meer dan vijfduizend van zulke systemen actief in gemeenschappen met tussen vijfhonderd en vijfduizend mensen.

In Zwitserland is in de jaren dertig van de vorige eeuw een WIR netwerk gestart dat nog altijd draait. Dit groeide uit tot een alternatieve bank. Het is renteloos geld en circuleert tussen de leden. In tijden van crisis groeit het volume geld in deze pot, in goede jaren slinkt het.

In Japan zijn complementaire geldsystemen ontwikkeld voor de zorg voor ouderen. Mensen kunnen credits verdienen door boodschappen te doen voor bejaarden of door te helpen met hun huishouden. Met die credits kunnen zij, als zij ziek worden, zelf extra hulp kopen.
Of zij kunnen hun credits sturen naar hun zieke moeder. Dit is een voorbeeld hoe een complementair systeem wordt gebruikt om een sociaal probleem op te lossen. Bijna twintig procent van de bevolking van Japan is ouder dan 65 jaar. En dat percentage stijgt verder. Het is ondenkbaar dat de zorg voor die groeiende bevolking van ouderen nog kan worden betaald door het gangbare sociale zekerheidsstelsel. Japan lost dat op met een nieuwe complementaire valuta, die ook nog eens de sociale structuren in het land ondersteunt.

In de Verenigde Staten wordt gewerkt aan een systeem waarbij ziektekostenverzekeraars klanten gaan betalen voor gezond gedrag – voor bijvoorbeeld een uur in de fitnessclub.
Met dat geld kunnen die mensen vervolgens weer bepaalde dingen kopen: een fiets, biologische voeding, een preventieve acupunctuurbehandeling.

Kortom, het hui¬dige monetaire systeem is een monocultuur. Een systeem dat het contact met de werkelijkheid verloren heeft. Dagelijks wisselt bijna 3000 miljard dollar van eigenaar. Daarvan gaat maar liefst 98 procent om in speculaties, geld dat niet wordt gebruikt voor betaling van goederen of diensten. Com¬plementaire valuta bieden meer diversiteit in deze monocultuur, bieden meer contact met de fysieke wereld en fungeren als buffer voor de hevige schommelingen in het monetaire systeem.

Bron: creditexpo.nl