In een eerder blog schreef ik dat twee Amsterdamse kantonrechters de mening zijn toegedaan dat de corona-betekening niet door de beugel kan. Inmiddels adviseerde de Procureur-Generaal, in een zaak die ook draait om een coronabetekening, de Hoge Raad en ligt er een spoedwet over de coronabetekening bij de Tweede Kamer.

Wat is coronabetekening?

De wet schrijft voor dat een deurwaarder eerst moet proberen om een exploot in persoon te betekenen of te betekenen aan een huisgenoot of aan een andere persoon die zich in de woning bevindt. Kan dat niet, dan mag de deurwaarder het exploot in de brievenbus stoppen.[1]

De KBvG, de beroepsvereniging voor deurwaarders, adviseerde de deurwaarders op 16 maart jl. om de eerste stap over te slaan en om het exploot meteen in de brievenbus te stoppen. Dit in verband met de corona (Covid-19) maatregelen die het RIVM voorschrijft (1,5 meter afstand). Sinds maart zijn vele exploten op deze manier betekend.

Niet door de beugel?

In navolging van de eerder genoemde Amsterdamse kantonrechters boog de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad zich over de coronabetekening. In haar uitgebreide advies aan de Hoge Raad van 4 mei 2020[2] concludeert zij:

“Dit leidt mij tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat er onder de huidige omstandigheden bij de betekening aan een huisadres van een natuurlijk persoon vanuit moet worden gegaan dat steeds voldaan is aan de voorwaarde van art. 47 lid 1 Rv, omdat betekening van het exploot in persoon niet mogelijk is. Met inachtneming van risicobeperkende maatregelen als hiervoor vermeld, kan naar mijn mening ook onder de huidige omstandigheden in beginsel van de deurwaarder worden gevergd dat hij eerst probeert om een exploot in persoon te betekenen. Er is onvoldoende reden om aan te nemen dat in de huidige omstandigheden steeds sprake is van een feitelijke onmogelijkheid om op de voet van art. 46 lid 1 Rv in persoon te betekenen (zolang de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat afstand moet worden gehouden).”

Kortom, de Procureur-Generaal zit op dezelfde lijn als de Amsterdamse kantonrechters en meent dat de coronabetekening niet door de beugel kan.

Hoe nu verder?

Deurwaarders hebben sinds de uitbraak van de corona crisis (Cofid-19) en het advies van de KBvG aangaande de coronabetekening waarschijnlijk duizenden exploten foutief betekend. Moet voor al deze exploten een herstelexploot worden betekend?

Overgangsregel

De Procureur-Generaal vindt dit niet wenselijk. Haar voorstel is dat, als de Hoge Raad haar advies volgt, de Hoge Raad een regel van overgangsrecht maakt. Deze regel zou kunnen inhouden dat de beslissing van de Hoge Raad geen gevolgen heeft voor de geldigheid van exploten die zijn betekend voor de uitspraak van de Hoge Raad.[3]

Op het moment van schrijven van dit blog heeft de Hoge Raad nog geen uitspraak gedaan.

Spoedwet

Ook de KBvG en de politiek hebben niet stilgezeten na de uitspraken van de Amsterdamse kantonrechters. Inmiddels is er bij de Tweede Kamer een spoedwet in behandeling die de coronabetekening legitimeert.[4]

Het ontwerp wetsartikel luidt:

“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”

Het is de bedoeling dat dit wetsartikel met terugwerkende kracht gaat gelden vanaf 16 maart 2020.[5]

De spoedwet kan de relevantie van de zaak die bij de Hoge Raad loopt wegnemen. Hopelijk doet de Hoge Raad uitspraak voordat de spoedwet in werking treedt, zodat we weten hoe ons hoogste rechtscollege tegen deze interessante kwestie aankijkt. Mocht dat niet het geval zijn, dan hoop ik dat de Hoge Raad toch inhoudelijk op de zaak ingaat en zich er niet vanaf maakt met een korte verwijzing naar de spoedwet en de conclusie dat de coronabetekening is toegestaan. Mocht de Hoge Raad de conclusie van de Procureur-Generaal niet volgen, dan lijkt me dat de spoedwet overbodig is.

Bron: De Bloggende Advocaat


[1] Artikel 46 en 47 Rv.

[2] Concl. A-G R.H. de Bock 4 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:442, par. 2.60.

[3] Concl. A-G R.H. de Bock 4 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:442, par. 2.73.

[4] Kamerstukken II 2019/20, 35457, 2, artikel 1.

[5] Kamerstukken II 2019/20, 35457, 2, artikel 8 lid 2.