Het Algemeen Dagblad publiceerde afgelopen maandag een artikel waarin de suggestie wordt gewekt dat de kosten die schuldenaren moeten betalen voor het werk van de deurwaarder, te hoog zouden zijn. De KBvG ondersteunt een nieuw kostprijsonderzoek, maar vindt die conclusie veel te kort door de bocht. De voorzitter van de KBvG, John Wisseborn, legt uit waarom.

“Een nieuw kostprijsonderzoek is prima, die kan dan rekening houden met de tegenwoordige eisen aan het ondernemerschap. Maar het is erg onjuist om te stellen dat er zoveel lucht zit in de huidige tarieven. De onafhankelijke toezichthouder BFT meldt in haar jaarverslag 2013 nota bene dat het netto bedrijfsresultaat voor de beroepsgroep in vergelijking met 2012 is gehalveerd! Dat staat haaks op de conclusie van het AD dat de deurwaarderstarieven te hoog zijn.”

“De kosten die door een schuldenaar voor het werk van de deurwaarder moeten worden betaald zijn gebaseerd op een kostprijsonderzoek dat is uitgevoerd door onafhankelijke accountants, in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Die kostprijs is een gemiddelde. Dat betekent dat er geen onderscheid wordt gemaakt of een deurwaarder moet afreizen naar Texel om zijn werk te doen, of dat hij om de hoek moet zijn. De wet bepaalt dat een schuldenaar altijd hetzelfde betaalt. Een schuldenaar op Texel hoeft dus niet meer te betalen dan een schuldenaar in Amsterdam. Dat is een transparant systeem. Het is overigens hetzelfde systeem als dat van het griffierecht: dat is ook
telkens hetzelfde, ongeacht de gecompliceerdheid van een rechtszaak. De Minister stelt de kosten jaarlijks bij aan de hand van de prijsontwikkelingen.”

Wisseborn vervolgt: “Net als notarissen en advocaten zijn ook gerechtsdeurwaarders ondernemers. En wat voor de notaris en de advocaat geldt, geldt ook voor de deurwaarder: klanten willen een goede service voor zo weinig mogelijk geld. De KBvG herkent dus wel dat opdrachtgevers – zeker de grotere zoals de overheid – in toenemende mate prijsdruk leggen op de gerechtsdeurwaarders”, aldus Wisseborn. “Maar dan is het nog steeds aan de ondernemer om te besluiten of hij de opdracht wel of niet moet aannemen voor het geld dat er voor betaald wordt.”

Over de aanbesteding door het CJIB zegt Wisseborn: “Het CJIB is een grote klant en de deurwaarder zal veel boetes wel, maar ook een aantal niet kunnen innen. Dat is van tevoren niet met zekerheid te zeggen. Voor de niet‐geïnde zaken mag de deurwaarder minder in rekening brengen, en dat compenseert hij met hetgeen hij in de andere zaken wel in rekening kan brengen. Daarvoor ontvangt hij overigens ook invorderingskosten. Met hetgeen de deurwaarder per saldo verdient, financiert hij zijn onderneming en alle investeringen die hij moet plegen om die onderneming draaiende te houden. Juist de automatisering, dat alles efficiënter moet laten draaien, kost veel geld.”

Wisseborn benadrukt dat de beroepsorganisatie de inhoud van de contracten die gerechtsdeurwaarders met hun klanten sluiten niet kan voorschrijven. “Wat de KBvG wel kan doen is de gerechtsdeurwaarders er op wijzen dat ze ook voor wat betreft de klantafspraken aan de beroepsregels gebonden zijn. Die boodschap geven we dan ook regelmatig af. Zo heeft de KBvG in juli haar leden gewaarschuwd dat zij een klacht zou indienen tegen elke deurwaarder die in zou gaan op een aanbesteding door een overheidsinstantie, waarin werd bepaald dat de deurwaarder een bedrag moest betalen voor het winnen van de opdracht. De betreffende aanbesteding is daarop door de overheidsinstantie ingetrokken. Dit geeft de kern van de problematiek goed weer: die zit hem niet in de tarieven, maar in de sterke marktpositie van dit soort grote opdrachtgevers. Die willen bij het gunnen van opdrachten eigenlijk alleen naar de prijs kijken.”

Bron: KBvG