Per 1 april 2016 worden in de Wet giraal effectenverkeer (Wge) nieuwe regels opgenomen ter bescherming van derivatenbeleggers.

Deze regeling biedt derivatenbeleggers bescherming tegen het faillissement van de beleggingsonderneming wanneer deze optreedt als tussenpersoon. Vóór 1 april 2016 bestond er geen beschermingsregeling voor derivatenbeleggers. Een onderdeel van de nieuwe regels is dat beleggingsondernemingen een informatieplicht krijgen naar cliënten. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.

Bescherming derivatenvermogen

Wanneer een beleggingsonderneming (dit kan een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling zijn) voor haar cliënten derivatenposities aangaat met een derde, treedt zij op als tussenpersoon in de zin van de Wge. Onder de nieuwe bepalingen vallen de derivatenposities van cliënten in een apart derivatenvermogen, waarmee die derivatenposities afgescheiden zijn van het overige vermogen van de tussenpersoon.

Hiermee is het derivatenvermogen van beleggers beschermd tegen het faillissement van hun tussenpersoon. In het derivatenvermogen vallen alle rechten en verplichtingen uit die derivatenposities, inclusief de rechten en verplichtingen met betrekking tot de uitwisseling van onderpand, die de onderneming als tussenpersoon aangaat met een derde. Bij faillissement is dit vermogen alleen bedoeld om de vorderingen die cliënten op hun tussenpersoon hebben, te voldoen en die voortvloeien uit de derivatentransactie die met de tussenpersoon gesloten is.

Als een beleggingsonderneming als tegenpartij van haar cliënten optreedt (dus niet als tussenpersoon), vallen die derivatenposities niet in een afgescheiden derivatenvermogen. In dat geval gelden de nieuwe beschermingsregels zoals opgenomen in de Wge niet.

Betekenis voor beleggingsondernemingen

De nieuwe beschermingsregeling betekent dat er van beleggingsondernemingen een aantal stappen verwacht wordt. In de eerste plaats moeten zij hun cliënten informeren over hun hoedanigheid en de goederenrechtelijke gevolgen daarvan bij faillissement. Ten tweede moeten zij uitgebreider dan voorheen een adequate administratie voeren voor van het derivatenvermogen van hun cliënten. Als een tussenpersoon onverhoopt failliet gaat, dan moet uit de administratie blijken wat het (beschermde) derivatenvermogen is.

Het toezicht op het voeren van een adequate administratie voor de beschermingsregeling wordt door de AFM en DNB uitgeoefend, waarbij de AFM de toezichthouder is voor beleggingsondernemingen, niet zijnde banken of clearinginstellingen, en DNB voor banken en clearinginstellingen.

Informatieplicht in detail

Een beleggingsonderneming moet haar cliënten voorafgaand aan het verlenen van een beleggingsdienst voorzien van correcte, duidelijke en niet-misleidende informatie over de rol die zij inneemt bij het aangaan van de derivatenpositie: die van tussenpersoon of van tegenpartij. Ook moet zij de cliënt daarbij op correcte en duidelijke wijze informeren welke goederenrechtelijke gevolgen haar rol heeft voor haar cliënten.

Het doel van deze informatieplicht is om (toekomstige) cliënten te informeren over welke bescherming (toekomstige) derivatenbeleggers genieten in het geval van een faillissement van de beleggingsonderneming. De cliënt heeft deze informatie nodig om tot een adequate beoordeling te komen van de beleggingsdienst.

Deze plicht om te informeren is opgenomen in artikel 58d, zevende lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). In dit artikel is ook opgenomen dat de AFM nadere regels kan stellen aan deze informatieverstrekking. De AFM maakt vooralsnog geen gebruik van deze bevoegdheid. De AFM houdt toezicht op de naleving van de informatieplicht. Mocht er aanleiding bestaan om alsnog nadere regels te stellen, dan zal de AFM de inhoud van deze regels ter consultatie op haar website plaatsen.

Bron: AFM