Sinds 2012 groeit de wereldhandel trager dan in de decennia voor de financiële crisis. Aan deze lagere wereldhandelsgroei liggen vooral structurele factoren ten grondslag.

Een minder uitbundige wereldhandelsgroei is niet per se negatief voor de mondiale of Nederlandse economische groei, omdat momenteel dezelfde productiegroei mogelijk is bij lagere wereldhandelsgroei.

De reële groei van de wereldhandel is sinds 2012 beduidend lager dan in de kwarteeuw voorafgaand aan de financiële crisis (1983-2007). Groeide de wereldhandel voor de crisis met gemiddeld 7% per jaar, in de periode 2012-2015 bedroeg de jaarlijkse groei slechts 3%. Internationale en nationale organisaties, zoals OESO, IMF, ECB, CPB en DNB, verwachten dat de wereldhandelsgroei ook in 2016, 2017 en 2018 ruimschoots onder het langjarige gemiddelde van voor de crisis zal liggen.

Een recent ECB-rapport , waar DNB aan meewerkte, heeft de oorzaken van de lagere wereldhandelsgroei geïnventariseerd. Het ECB-rapport concludeert dat de daling vooral structureel van aard is en noemt hierbij vier factoren.

Oorzaken

Allereerst verschuift de mondiale economische activiteit meer en meer naar opkomende economieën, die gemiddeld genomen minder handelsintensief zijn dan ontwikkelde economieën. Deze trend zet zich naar verwachting voort. De economische groei in landen als China, India, Brazilië en Rusland zal naar alle waarschijnlijkheid hoger zijn dan die in ontwikkelde economieën.

De tweede oorzaak heeft betrekking op de productieprocessen. Die worden mondiaal niet verder ‘opgeknipt’. In de kwarteeuw voorafgaand aan de financiële crisis nam de globalisering in snel tempo toe. De vervaardiging van industriële producten ging steeds vaker gepaard met het overschrijden van verschillende landsgrenzen, voordat het product uiteindelijk bij de consument terecht kwam. Aan deze trend lijkt een einde te zijn gekomen. Zo worden de risico’s van lange productieketens beter ingeschat en steekt lokaal protectionisme de kop op.

Ten derde heeft de wereldhandel in de vijftien jaar voorafgaand aan de financiële crisis een sterke impuls gekregen van de toetreding van China tot de wereldeconomie. Deze impuls kan worden beschouwd als een eenmalige, positieve aanbodschok en is inmiddels sterk afgenomen. Bovendien maakt de Chinese economie een transitie door van een uitvoer- en investeringsgedreven groei naar een meer consumptiegedreven groei. Voorts slagen Chinese bedrijven er steeds beter in om bij het maken van exportproducten meer toegevoegde waarde te creëren door minder intermediaire producten in te voeren.

Ten slotte zijn de huidige handelskosten, zoals transportkosten en importtarieven, in historisch perspectief laag. Door veelomvattende handelsakkoorden (WTO, Europese interne markt) zijn in het verleden reeds aanzienlijke kostenreducties bereikt, wat gezorgd heeft voor een hogere wereldhandelsgroei. De potentiële winst uit nieuwe verdragen zal daardoor relatief beperkt zijn. Bovendien lijkt het momentum om handel verder te liberaliseren verdwenen, gezien de protectionistische tendensen die momenteel de kop op lijken te steken.

Gevolgen

De uitbundige groei van de wereldhandel in vorige decennia werd gedreven door een mix van structurele factoren, die echter momenteel grotendeels zijn uitgewerkt. Vooruitkijkend lijkt de huidige, lagere handelsgroei de norm. Dit is niet per se problematisch voor de economische groei. Momenteel bevindt de mondiale economische groei zich rond het langjarig gemiddelde bij een structureel lagere handelsgroei. Volgens DNB-berekeningen was de bijdrage van de binnenlands geproduceerde uitvoer aan de Nederlandse economische groei in de periode 2012-2015 in historisch opzicht gemiddeld qua omvang. Bovendien was deze bijdrage aanzienlijk hoger dan op grond van de fors lagere wereldhandelsgroei zou mogen worden verwacht.

Dit duidt erop dat zowel op mondiaal als nationaal niveau de relatie tussen de wereldhandelsgroei en de productiegroei de afgelopen jaren is gewijzigd. Dit komt ook tot uiting in de zogenoemde wereldhandelselasticiteit, de wereldhandelsgroei die gepaard gaat met een mondiale bbp-groei van 1%. Waar deze voor de crisis circa twee bedroeg (het wereldhandelsvolume groeide twee keer sneller dan het productievolume), is deze elasticiteit momenteel ongeveer één (zie figuur 2). Als gevolg hiervan zal de relatief lage wereldhandelsgroei zich naar verwachting in de komende jaren niet één op één vertalen in een relatief lage economische groei.

Bron: DNB