De Raad voor de rechtspraak is positief over de voorgenomen Wet verlaging griffierechten, zo blijkt uit een vandaag gepubliceerd wetgevingsadvies. Wel plaatst de Raad kanttekeningen bij dit wetsvoorstel dat minister Weerwind (voor Rechtsbescherming) voorbereidt. Zo moet de rechter bij schrijnende situaties de mogelijkheid hebben om in de proceskostenveroordeling de kosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan partijen toe te rekenen.

De Raad benadrukt dat toegang tot de rechter een van de pijlers is van de rechtsstaat. De hoogte van het griffierecht dat rechtszoekenden moeten betalen mag deze toegang niet belemmeren, bijvoorbeeld als het gaat om het starten van een procedure of het voeren van verweer. De voorgestelde verlaging van de kosten helpt daarbij en leidt naar verwachting volgens de Raad ook tot betere toegankelijkheid van het hoger beroep, bijvoorbeeld in arbeidszaken, huurrechtzaken en consumentenrechtzaken.

Door deze betere toegankelijkheid verwacht de Raad echter wel dat het aantal zaken flink groeit. De inschatting is dat het per jaar om een toename gaat van ongeveer 47.400 zaken bij de rechtsgebieden civiel- en bestuursrecht.

Opstapeling van problemen

Op dit moment leidt het hoge griffierecht tot knellende situaties voor verliezende partijen als zij al op of onder de financiële rand balanceren, meerdere schulden hebben en schuldhulpverlening nodig hebben. De hoge griffierechten en (als gevolg daarvan) de hoge proceskostenveroordeling, leiden namelijk tot situaties waarbij deze burgers die toch al financieel kwetsbaar zijn, verder in het nauw worden gedreven, bijvoorbeeld bij huurders met een huurachterstand.

Dat geldt niet alleen voor burgers en consumenten. Ook voor kleine ondernemers kan het hoge griffierecht een belemmering zijn bij een gang naar de rechter. Vooral in zaken boven de kantongrens (25.000 euro) en in hoger beroep. Kleine ondernemers die een vordering hebben op een niet-vermogende schuldenaar lopen het risico dat zij de proceskostenvergoeding niet kunnen innen van deze schuldenaar wegens gebrek aan financiële middelen. Dan komen de proceskosten voor eigen rekening van de ondernemer.

Zorgen over ‘No cure, no pay’ bedrijven

Tot slot spreekt de Raad voor de rechtspraak in dit advies ook zijn zorgen uit over de zogenaamde ‘no cure, no pay’ bedrijven die steeds vaker een plaats innemen in de rechtspraak. Onder meer bij rechtszaken over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en de waardering onroerende zaken (WOZ).

De werkwijze van deze bedrijven is dat zij alleen (door)procederen met het oog op vergoedingen zoals de proceskostenvergoeding (waar het griffierecht onderdeel van is), vergoeding voor immateriële schade en van dwangsommen. Het Wetsvoorstel beoogt dit niet direct, maar kan in de praktijk leiden tot een minder lucratief verdienmodel voor deze bedrijven. Een risico kan wel zijn dat het verlagen van het griffierecht een aanzuigende werking heeft, waardoor deze bedrijven juist meer gaan procederen.

Lees hier het volledige wetgevingsadvies over de Wet verlaging griffierechten.

Bron: Rechtspraak